Van Tongerloo - Van Maasdijkstraat (2)
In dit artikel:
Herman van Tongerloo, Utrechtse zanger, saxofonist en liedjesschrijver, beschrijft in dit vijfde deel uit zijn reeks herinneringen het alledaagse straatleven eind jaren vijftig in de Van Maasdijkstraat in Zuilen. Met precieze, zintuiglijke beelden schildert hij wie er in de buurt leefde, wat er gebeurde, wanneer dat ritme zich afspeelde en waarom die routines hem zijn bijgebleven.
De keukenramen besloegen, vooral in de winter, van het stoom van het huishouden — maandag was wasdag, met grote pannen en zeepsop op het fornuis en een moeder die het zware werk deed totdat in de late jaren vijftig een wasmachine met centrifuge het leven iets makkelijker maakte. De middagmaaltijd vormde het dagelijkse hoogtepunt: rond het middaguur kwamen vader (van zijn werk bij de Demka) en de kinderen terug van school en stond er simpel, heimelijk troostrijk eten klaar. Maandagen brachten zuurkool of boerenkool met de beruchte “kaantjes” (halfgebakken spek), dinsdag vaak bietjes of gebakken boterhamworst, woensdag bloedworst, donderdag lever en vrijdag vis — aangevuld door de vaste ronde van de groenteboer, melkboer, schillenboer en occasional de scharensliep.
De scharensliep fascineerde de jongen: kinderen gingen langs de deuren om scharen en messen te verzamelen, de slijpsteen werd met een trapmechaniek op snelheid gebracht en de man met zwarte, soms bebloede handen kreeg alles weer vlijmscherp. Ook het draaiorgel en de zingende voddenman bepaalden de geluidssfeer. Het draaiorgel naderde als een dreigend, lontgestemd geluid en leverde bij de deur een moment van rilling en moederlijke gulheid (een dubbeltje of kwartje). De voddenman reed zijn bakfiets rond en zong aria’s en operastukken in een heldere tenor die het Vliegerplein vulde; in de zomerochtenden moest Van Tongerloo eruit om dat vroege, ontluikende moment niet te missen.
Zaterdagen verliepen anders: weinig koken, soms rijst of grutjes (nu verdwenen van het menu), in de avond wit brood en ruimere aanwezigheid van vleeswaren — later volgde de smaakrevolutie in de vorm van macaroni met ham en kaas, geïntroduceerd nadat zijn moeder een kookcursus had gevolgd. Dat gerecht werd een vaste, onvermoeibare traktatie. Zondagen waren soberder maar feestelijker: soep vooraf (vermicelli), vader luisterde naar het middagconcert op de Draadomroep en het hoofdgerecht was beter — draadjesvlees met donkere jus of, populair bij zijn vader, een dikke erwtensoep die de opscheplepel overeind hield als keurmerk van kwaliteit.
Kleine, blijvende anekdotes maken het geheugen persoonlijk: Van Tongerloo vond een afgedankte radio naast de vuilnisbak, schonk die aan de zingende voddenman en ontving daarvoor zijn eerste dubbeltje — symbolisch het eerste verdiende geldje dat bij zijn jeugd hoorde.
De tekst plaatst alledaagse gewoonten binnen de bredere sfeer van naoorlogs stadleven: vaste marktlieden en ambachtslieden, dagelijkse maaltijdroutines en het langzame invoeren van huishoudelijke innovaties geven inzicht in hoe de buurt hem vormde. Dit stukje uit de Van Maasdijkstraat sluit aan op eerdere afleveringen over plekken in Utrecht die Van Tongerloo hebben gevormd.