Met DUIC naar rechtbank Utrecht: twijfel over bewijs in zaak rond huiselijk geweld
In dit artikel:
Een 38-jarige man, geboren in Israël en woonachtig in Baexem, verscheen voor de politierechter in Utrecht op verdenking van huiselijk geweld tegen zijn ex-echtgenote. Volgens de vrouw zou hij haar tussen mei en juni 2023 hebben geslagen, geschopt en met een mes hebben verwond, toen het stel samen in Utrecht woonde. De verdachte ontkende de aantijgingen herhaaldelijk; hij zegt niemand te hebben geslagen en benadrukte dat zijn ex-vrouw kort na het vermeende incident nog met hem naar het vliegveld ging.
In de zitting waren ook familieleden van het slachtoffer aanwezig: de zus en de ouders verklaarden blauwe plekken en krassen te hebben gezien en merkten veranderingen in het gedrag van de man. Er zijn foto’s van het letsel, maar die vertonen onduidelijkheden: de beelden tonen 2023, terwijl het proces-verbaal 2024 noteert. Die datumverschillen en het gebrek aan andere objectieve bewijzen maakten het bewijs kwetsbaar.
De officier van justitie noemde het een lastige zaak en vroeg om vrijspraak vanwege de tegenstrijdige verklaringen en de twijfelachtige bewijslast. De advocaat van de verdachte voegde daaraan toe dat de aangifte laat was gedaan en dat wettig bewijs ontbreekt. Door de echtscheiding verloor de man zijn verblijfsvergunning; hij werkt momenteel als glazenwasser en heeft geen strafblad.
Na beraad sloot de rechter zich hierbij aan en sprak de man vrij. De zaak illustreert hoe bij huiselijk geweld-zaken de uitkomst vaak afhangt van de beschikbaarheid van concrete, tijdsbestendige bewijzen — en hoe persoonlijke gevolgen zoals ontzegging van verblijf kunnen volgen, ook als een strafrechtelijke veroordeling uitblijft.