Marja Bosma, conservator moderne kunst (1956-2025)

vrijdag, 8 augustus 2025 (12:53) - Nieuws030

In dit artikel:

Conservator Marja Bosma, die meer dan dertig jaar het beleid en de collectie van het Centraal Museum in Utrecht mede vormgaf, is op 4 augustus overleden. In maart 2023 presenteerde zij nog haar afscheidstentoonstelling Ik ga weg — een compacte maar veelzeggende keuze uit werk van kunstenaars met wie zij intensief samenwerkte of die zij zelf aanschafte. Bezoekers zagen onder meer Tejo Remys Melkflessenlamp, Lieven Hendriks’ Silver Lining, Frank Halmans’ stofzuigerflat, Roland Sohiers Madhatternijntje, Marlene Dumas’ Ophelia en Robbie Cornelissens When the Circus Comes to Town II; samen vatten deze stukken Bosma’s smaak en haar belang voor hedendaagse kunst in de stad.

Wielaert blikt in zijn gesprek met haar terug op Bosma’s loopbaan van 33 jaar, waarin zij het museum zowel inhoudelijk als organisatorisch vormgaf. Ze gaf het Centraal Museum een duidelijke, eigen toon: publiek aansporen goed te kijken en de essentie van het maken te doorgronden. Haar aloude adagium — dat het museum moet fungeren als “de haard van de stad” — illustreert hoe zij het instituut wilde verbinden met Utrecht en diens kunstenaars.

De tekst bevat meerdere anekdotes die haar gedurfde en theatrale aanpak laten zien. Een memorabel voorbeeld is een experiment met kunstenaar Peter Zegveld, waarbij buizen gevuld met verf en buskruit werden laten ontploffen; het kunstproject maakte zulke indruk dat het door betrokkenen nog lang werd herinnerd als een van Bosma’s grote ‘klappers’. Collega-directeuren en medewerkers, onder wie Sjarel Ex (die haar naar het museum haalde), Edwin Jacobs en Bart Rutten, roemden haar toewijding, kritisch vermogen en loyaliteit aan kunstenaars. Jacobs citeert haar beeld van het museum als een apparaat dat moet werken; bij Rutten werd haar inzet als reden genoemd om juist in Utrecht te gaan werken.

Bosma’s culturele wortels in de jaren ’60 en ’70 kwamen samen in haar bundel De geest moet waaien, die herinneringen en visies bevat waaruit haar open, soms provocerende houding blijkt. Ze pleitte tot het einde voor ambitie: het museum moest groter denken en praktisch beter worden gehuisvest. Ze opperde concrete ideeën — een poortgebouw aan de Agnietenstraat, een dependance of ‘Stedelijk Museum’ voor Utrecht, gebruik van vrijkomende panden zoals het politiebureau bij het Ledig Erf — omdat het huidige gebouw volgens haar problematisch bleef en de hedendaagse kunst er te weinig ruimte kreeg.

Wielaert merkt op dat de afscheidstentoonstelling, ondanks haar bescheiden omvang, treffend het spoor van Bosma in het museum laat zien: haar aankopen, haar relaties met kunstenaars en haar voorkeur voor prikkelende presentatie. Het Centraal Museum prijst op zijn website haar blijvende bijdrage aan visie, collectie, tentoonstellingen en organisatie. Bosma liet het museum niet alleen met een nalatenschap van objecten en tentoonstellingen achter, maar ook met ideeën en een onmiskenbare stempel op de cultuur van Utrecht.